Diabetes behandelen met insuline
Voorbereiding
Soorten insuline
Insuline is er in verschillende soorten:
Snelwerkende of kortwerkende insuline
Middellangwerkende insuline
Langwerkende insuline
Mengsel van snel-, kort- en middellangwerkende insuline
Insuline leren inspuiten
Het is erg belangrijk dat u de insuline op de juiste manier inspuit. Dat leren we u. Als u niet goed spuit, kunt u uw huid beschadigen. Ook kan uw bloedsuiker dan gaan schommelen.
Als u leert spuiten, kijken we eerst hoe dik uw huid is. U moet de insuline namelijk onder de vetlaag, maar boven de spierlaag inspuiten. Zo neemt u de insuline zo goed mogelijk op. Meestal is een naald nodig van 4, 5 of 6 mm. We gebruiken de loodrecht-techniek of de huidplooitechniek om de insuline in te spuiten. De diabetesverpleegkundige geeft u advies.
Behandeling
Waar prikken
- in de buik
- in de bovenbenen
- in sommige gevallen in de billen
Hoe snel de insuline wordt opgenomen, ligt aan waar u spuit. Bij iedere plek is de doorbloeding onder de huid anders. Vanuit de buik wordt de insuline het snelst opgenomen. Bij het bovenbeen of de bil gaat dat langzamer. Het is belangrijk regelmatig op een andere plek te prikken.
Insulinepen
Goed om te weten
- Zorg dat u altijd een reservepen heeft.
- Lees de gebruiksaanwijzing altijd helemaal door.
- Heeft u een nieuw patroon in de navulbare pen gedaan? Dan sluit de stamper in de pen nog niet altijd goed op het patroon aan. Spuit altijd zoveel mogelijk lucht weg. Tot u ziet dat er een druppeltje uit de naald komt.
- Wacht na het prikken 6 tot 8 seconden tot u de naald uit de huid trekt.
- Troebele insuline moet u altijd ongeveer twintig keer zwenken voor het inspuiten. Dat geldt bijvoorbeeld bij Insulatard of een mix-insuline. Bij een heldere insuline hoeft dit niet.
- Haal de naald elke keer na het spuiten weg. Zo blijft het patroon gesloten bewaard.
- Thuis hoeft u de plek waar u gaat prikken niet te ontsmetten met alcohol. Doe dat wel als u in het ziekenhuis bent. Of als u ergens bent waar het niet zo schoon is.
Pen en patronen bewaren
Insulinepomp
Glucosesensor
Na de behandeling
Problemen met de huid
De diabetesverpleegkundige controleert de plekken waar u prikt regelmatig. Door het prikken met insuline kunt u verschillende problemen krijgen:
- Een bobbeltje op de huid direct na het spuiten. Dan heeft u niet diep genoeg gespoten.
- Harde schijven of bulten in de huid. U heeft te veel op dezelfde plek gespoten. Of een langere tijd te ondiep gespoten.
U kunt ook blauwe plekken krijgen. Dat gebeurt als:
- u een bloedvaatje heeft aangeprikt
- de naald te veel heeft bewogen in de huid
- u te diep gespoten heeft, in het spierweefsel
Maakt u zich niet ongerust als u af en toe een van deze problemen heeft. Gebeurt het vaker? Dan is het slim contact op te nemen met uw diabetesverpleegkundige. U kunt dan samen nog eens kijken naar hoe u prikt.
Afval
Verzamel uw vuile naalden in een verpakking van stevig materiaal die u kunt afsluiten. Bijvoorbeeld in een oude shampoofles of in een naaldencontainer. Die kunt u in overleg bij uw apotheek inleveren of bij de chemokar (klein chemisch afval).