Diabeteszorg: van ziekenhuis naar thuis
Wat is diabetes mellitus?
Uw bloed neemt, na vertering door de dunne darm, uit uw dagelijkse eten voedingstoffen op zoals koolhydraten, eiwitten en vetten. Met name de koolhydraten leveren de belangrijkste energie. Dat komt doordat de spijsvertering er glucose (suiker) van maakt. Alle cellen in het lichaam moeten worden voorzien van brandstof. Met behulp van het hormoon insuline – dat de alvleesklier produceert – is dat mogelijk. Deze stof functioneert als een soort sleutel die de deur van alle cellen openmaakt om de cellen te voorzien van brandstof. Wanneer u iets heeft gegeten waar koolhydraten in zitten dan gaat de alvleesklier hierop reageren door extra insuline te maken. De glucose kan dan in de cellen worden opgeslagen. De glucosespiegel schommelt tussen bepaalde grenzen; namelijk tussen de 4 en 8 mmol per liter.
Bij diabetes type 1 produceert de alvleesklier totaal geen insuline meer. Dit komt doordat de insulineproducerende cellen in de alvleesklier zijn vernietigd. Hoe dit precies komt, is nog onbekend. Het gevolg hiervan is dat de cellen onvoldoende glucose opnemen en dat het glucosepeil in het bloed stijgt. Hier passen allerlei klachten bij als veel dorst hebben, veel drinken, veel plassen en erg vermoeid zijn. Diabetes type 1 kunnen we alleen maar behandelen met het toedienen (injecteren) van insuline.
Bij diabetes type 2 kan er sprake zijn van twee stoornissen: de glucosespiegel krijgt de kans om te stijgen omdat de alvleesklier te weinig insuline aanmaakt, of de cellen zijn niet meer in staat om voldoende glucose op te nemen. Diabetes type 2 kan met tabletten en/of insuline worden behandeld.
Leefstijlfactoren
Diabetes type 1 en type 2 zijn vooralsnog niet te genezen. Wel kan een gezonde levensstijl met gezonde voeding en goede medicatie een
positieve bijdrage leveren aan een zo normaal mogelijk leven. Daarnaast zijn voldoende lichaamsbeweging, niet roken, gewichtsvermindering en het vermijden van (teveel) stress, factoren die uw bloedglucose positief kunnen beïnvloeden.
Voeding
Bij de behandeling van diabetes speelt voeding een belangrijke rol. Daarom is het van belang dat u hierover een gesprek heeft met de diëtiste. Zij geeft u een persoonlijk voedingsadvies. Met vragen over voeding kunt u te allen tijde bij haar terecht.
HbA1c
De term HbA1c staat voor de gemiddelde bloedglucose van de afgelopen twee maanden. Hemoglobine is een eiwit in de rode bloedcellen, dat als functie heeft zuurstof te vervoeren. Ook hecht er glucose aan deze hemoglobinecellen. Hoe meer glucose er in het bloed aanwezig is, des te meer ‘versuikerde’ hemoglobine er zal zijn. De rode bloedcellen (en dus ook het hemoglobine) leven gemiddeld twee tot drie maanden. Het HbA1c geeft een inzicht in de gemiddelde bloedglucosewaarde van deze periode. Hoe hoger het glucosegehalte de afgelopen tijd is geweest, hoe hoger de waarde van het HbA1c zal zijn. Een HbA1c waarde drukken we
altijd uit in percentage, dat is een andere maateenheid dan waarin we de bloedglucosewaarde uitdrukken. Bij mensen met diabetes streven
we in het algemeen naar een HbA1c-waarde van 53mmol/mol of lager. Het HbA1c laten we vier keer per jaar meten in het laboratorium.
Bloedglucoseverlagende tabletten
Tabletten voor behandeling van type 2 diabetes bevatten geen insuline, maar chemische stoffen die een bloedglucose verlagend effect hebben.
Er bestaan verschillende soorten.
Er zijn tabletten die de insulineresistentie verminderen. Bij diabetes type 2 is het lichaam minder gevoelig voor insuline (insulineresistentie).
Een geneesmiddel dat de insulineresistentie vermindert is bijvoorbeeld metformine. Metformine remt de glucoseafgifte door de lever. Hierdoor komt er minder glucose in het bloed terecht, waardoor het bloedglucosegehalte lager blijft.
Andere tabletten stimuleren de aanmaak van insuline. Direct na elke maaltijd gaat bij iedereen het glucosegehalte in het bloed omhoog. Op dat moment is er extra insuline nodig om de glucose uit het bloed in de cellen op te kunnen nemen. Tabletten die de aanmaak van insuline
door de alvleesklier stimuleren zijn er in meerder soorten; SU derivaten (voluit; sulfonylureumderivaten).
Voorbeelden van SU derivaten zijn glimeperide, glyclazide, glibenclamide. Ongeveer een half uur na inname beginnen ze te werken, gedurende een periode van zes tot twaalf uur. Dat betekent echter dat de alvleesklier extra insuline blijft afgeven, ook als u lang niet heeft gegeten. Dat kan in sommige gevallen tot een hypoglycemie leiden.
Weer andere tabletten remmen de opname van glucose vanuit de darmen (onder andere Acarbose). Daardoor komt de glucose langzamer in het bloed en stijgt het bloedglucosegehalte minder snel.
DDP-4 remmers (voluit: dipeptidyl-peptidase-4) worden door ons lichaam aangemaakt en zorgen voor de afbraak van GLP-1 (voluit:
glucagon-like-peptide-1). GLP-1 is een hormoon dat de aanmaak van insuline stimuleert. Doordat DPP-4 remmers de afbraak van GLP-1 remmen, wordt de afgifte van insuline door de alvleesklier langer
gestimuleerd. Voorbeelden zijn trajenta en januvia.
Een andere behandelmethode (voor mensen met ernstig overgewicht) is GLP-1 therapie. Deze geneesmiddelen worden geïnjecteerd. GLP-1 is een hormoon dat in ons lichaam voorkomt. Het zorgt ervoor dat na de maaltijd voldoende insuline wordt aangemaakt. Bij diabetes type 2 is er een relatief een tekort aan GLP-1 en de bètacellen in de alvleesklier
hebben ook een verminderde werking. Het aanvullen van het tekort aan GLP-1 verbetert de werking van de bètacellen en stimuleert daardoor ook de insulineproductie.
Naast het verlagen van de bloedglucose waarde heeft dit medicijn tevens de (bij)werking dat de passage van het voedsel vertraagd wordt. U krijgt dan eerder een vol gevoel, waardoor u minder zult gaan eten. Voorbeelden van GLP-1 zijn byetta, victoza, trulicity en bydureon. Kan er met de maximale dosis tabletten geen goede bloedglucose worden bereikt, dan is overschakeling op insuline meestal noodzakelijk.
Zelfcontrole
Het doel van zelfcontrole is om een zo goed mogelijke instelling te verkrijgen van de bloedglucose; dat wil zeggen dat men moet streven naar bloedglucosewaarde tussen 4-9 mmol/l gedurende de hele dag. Vóór de maaltijd mag de glucosewaarde zijn tussen de 4 en 7 mmol/l en 1,5 uur na de maaltijd bij voorkeur onder de 9 mmol/l.
Door regelmatige zelfcontrole leren mensen hun lichaam beter kennen en kan het meer zelfvertrouwen geven. Het hangt van het type diabetes, de hoeveelheid en frequentie van de medicatie en de mate van bloedglucoseschommelingen af hoe vaak er moet worden gemeten. Men begint vaak pas met het controleren van de glucosewaarde als men overstapt op insulinetherapie. De verzekering vergoedt namelijk niet eerder de materialen.
Het beste moment om te gaan starten met het controleren van de bloedglucosewaarde en de ideale meetfrequentie is voor iedereen verschillend. Bespreek dit daarom altijd vooraf met uw behandelend arts en/of diabetesverpleegkundige.
Wanneer de bloedglucose bepalen?
Wanneer en hoe vaak men de bloedglucose controleert, verschilt per persoon en is afhankelijk van een aantal factoren. Om een goed inzicht te krijgen in de bloedglucoseschommelingen van een dag kunt u een curve maken. Men meet dan vóór de hoofdmaaltijden, ongeveer anderhalf uur erna, en voor het slapen gaan. Een zo intensieve controle is echter niet altijd noodzakelijk. Stabiel ingestelde patiënten die één of twee keer per dag insuline spuiten, kunnen in principe volstaan met een wekelijkse dagcurve. In dit geval zijn de meest gebruikelijke tijden om te controleren: nuchter (vóór het ontbijt), voor de lunch, voor de avondmaaltijd en vóór het slapen gaan. Patiënten die we behandelen met intensieve insulinetherapie, dat wil zeggen drie of meer injecties per dag, of een insulinepomp, maken vaker een curve, met behulp hiervan is het eenvoudiger om de insulinedosering aan te passen.
Diabetesdagboekje
Om inzicht te krijgen (en te houden) in de gecontroleerde bloedglucosewaarden, is het nuttig om deze te noteren in een diabetesdagboekje. Met behulp hiervan is het eenvoudiger om uw insulinedosering aan te passen. Ook is het verstandig om op bepaalde momenten de bloedglucose te controleren, bijvoorbeeld als u een hypoglycemie vermoedt of vóór en tijdens extra lichamelijke inspanning. Bij ziekte merkt u een ontregeling sneller op. De bloedglucosewaarde geeft dan zekerheid en men kan, wanneer dat nodig is, tijdig een arts of
diabetesverpleegkundige inschakelen. De glucosewaarden noteren in het dagboekje is dan handig omdat we dan (soms achteraf) verbanden
kunnen leggen waarom de bloedglucosewaarde is gezakt of gestegen. Ook relevant bij uitschieters van glucosewaarden is het noteren van de eventuele oorzaak in het dagboekje en wat er (bij)gespoten is.
Een nieuw dagboekje is verkrijgbaar bij uw diabetesverpleegkundige, apotheek of de firma waar u diabeteshulpmiddelen bij bestelt.
Diabetespas
Sinds 1998 is er een diabetespas op de markt. De pas is gratis verkrijgbaar bij de apotheek, uw diabetesverpleegkundige en de praktijkverpleegkundige. In de diabetespas kan elke discipline waarmee u te maken krijgt in het kader van uw diabetes zijn/haar bevindingen schrijven. Ook kunt u hierin afspraken vermelden en de te volgen tablet- en/of insulinetherapie. Neem deze pas ook altijd mee als u op vakantie gaat. Als er iets met u gebeurt, dan kunnen anderen hieruit belangrijke informatie over u lezen. Laat ook altijd een stempel door uw huisarts en/of behandelend arts in de diabetespas zetten. Deze is dan direct geldig als douaneverklaring.
De werking van insuline
Wanneer de alvleesklier onvoldoende of helemaal geen insuline meer produceert, ondanks tablettherapie, dan zijn insuline-injecties een
logische volgende stap in het behandelschema. We kunnen diverse soorten insuline toedienen in diverse soorten injectieschema’s.
Met een injectieschema dat goed is afgestemd op uw stijl van leven, kunt u een zo goed mogelijke instelling van uw diabetes bereiken.
Welke soorten bestaan er?
- Snelwerkende insuline-analoog
Deze insuline werkt al tien minuten na inspuiten en werkt drie tot vijf uur. Toepassing vindt vooral plaats in een vier keer daags insulineschema (novorapid, humalog, apidra). - Middellangwerkende insuline
Dit type insuline werkt ongeveer anderhalf uur na inspuiten en is na ongeveer zestien uur weer uitgewerkt (Insulatard, Humuline NPH). - Langwerkende insuline
De werking van dit type insuline varieert van ongeveer achttien uur (levemir) tot vierentwintig uur (lantus/toujeo/abasaglar).Tresiba heeft een nog langere werking. - Mengsel van snel-, kort- en middellangwerkende insuline
Deze mengsels beginnen net zo snel als de snel- of kortwerkende insuline en werken maximaal net zo lang als middellangwerkende insuline (Novomix 30, Humalog mix 25).
Het injecteren van insuline
Een juiste toediening van insuline is, naast een goed voedingsadvies en voldoende lichaamsbeweging, van essentieel belang voor een goede bloedglucoseregulatie bij diabetespatiënten. De manier van spuiten speelt daarbij een belangrijke rol.
Injectietechniek
Tegenwoordig passen we de ‘loodrechttechniek’ en/of ‘de huidplooitechniek’ toe. Moet iemand leren spuiten, dan moeten we eerst de huiddikte bepalen. Dit is nodig omdat insuline onder de vetlaag – maar boven de spierlaag – moet worden geïnjecteerd. Op die manier kunt u een zo goed mogelijke opname van insuline bereiken. De verpleegkundige geeft u hierover een persoonlijk advies. De meeste gebruikte naaldlengten zijn 4, 5, 6 en 8 millimeter.
Injectieplaatsen
Insuline injecteert u over het algemeen op een viertal plaatsen: buik, bovenbenen, en in sommige gevallen de billen. Doordat de onderhuidse doorbloeding plaatselijk verschillend is, is de opnamesnelheid van de insuline afhankelijk van het gebied waarin men spuit. De snelste opname van insuline vindt plaats vanuit de buik. De langzaamste plek is het bovenbeen of de bil. Door foutief spuiten kunnen een aantal huiddefecten ontstaan, met als gevolg een onregelmatige opname van insuline en dus schommelingen van de bloedglucosewaarden. Om dit te voorkomen is het noodzakelijk om regelmatig van spuitplaats te wisselen (roteren) en een goede spuittechniek aan te leren. De diabetesverpleegkundige controleert daarom met regelmaat uw spuitplaatsen.
Huiddefecten
Een bobbeltje op de huid direct na het spuiten: er is te ondiep gespoten. Harde schijven of bulten in de huid: te weinig afwisseling van de injectieplaats, of er is over een langere periode te ondiep gespoten.
Blauwe plekken kunnen een aantal oorzaken hebben:
- Er is een bloedvaatje aangeprikt
- De naald heeft teveel bewogen in de huid
- Er is te diep gespoten (in het spierweefsel)
Wanneer één van de bovengenoemde dingen heel af en toe bij u voorkomen, dan hoeft u zich niet ongerust te maken. Wanneer het vaker voorkomt, is het raadzaam dat u contact met uw diabetesverpleegkundige opneemt zodat u uw injectietechniek nog eens kunt bespreken.
Praktische punten bij het gebruik van de insulinepen
Er zijn twee soorten insulinepennen, namelijk de voorgevulde-(= wegwerppen) en de navulbare (waar een ampul in gaat) insulinepen.
- Zorg dat u altijd over een reservepen beschikt.
- Lees de gebruiksaanwijzing altijd helemaal door.
- Als u een nieuwe patroon in de pen heeft gedaan, kan het zijn dat de stamper in de pen nog niet goed op het patroon aansluit. Spuit dus altijd zoveel eenheden lucht weg tot u ziet dat er een druppeltje uit de naald komt.
- Als u de insuline heeft ingespoten, wacht dan zes tot acht seconden alvorens u de naald uit de huid trekt.
- Troebele insuline, bijvoorbeeld Insulatard of een mix-insuline moet u altijd ongeveer twintig keer ‘zwenken’. Bij een heldere insuline hoeft dit niet. Als u kortwerkende insuline gebruikt, moet het naaldje één keer per dag worden vervangen.
- Thuis hoeft u de injectieplaats niet te ontsmetten met alcohol. In omstandigheden waar het niet zo schoon is wel. In een ziekenhuis altijd.
- De insulinepatronen die u niet gebruikt, moet u in de groentela of de deur van de koelkast bewaren. De pen die u gebruikt, is maximaal zes weken houdbaar. De pen en een reservepatroon mag u altijd meedrage zolang ze niet kunnen bevriezen of in de volle zon komen te liggen. De maximale temperatuurwaarden liggen tussen de 2 en 30 °C.
- Verzamel uw vuile naalden in een afsluitbare verpakking van stevig materiaal, bijvoorbeeld een oude shampoofles of een naaldencontainer. Deze kunt u, in overleg, in zijn geheel bij de apotheek afgeven of bij de chemokar (klein chemisch afval) inleveren.
- Tijdens uw ziekenhuisopname zullen er misschien andere insulinepennaaldjes gebruikt worden. Dit zijn speciale injectienaaldjes voor de zorgverlener om prikincidenten te voorkomen. Thuis kunt u gewoon de naaldjes gebruiken die voor zelfinjectie bedoeld zijn.
Bijzondere omstandigheden
Onder dit hoofdstuk vallen alle situaties die niet tot de dagelijkse gang van zaken behoren. Het is van groot belang te weten dat u in bijzondere omstandigheden, wanneer dat mogelijk is, vaker de bloedglucosespiegel moet controleren. Aan de hand van de gemeten waarden kunt u dan actie ondernemen. Bijzondere omstandigheden zullen veelal ontregelend werken op uw bloedglucosespiegel en het is daarom belangrijk dat u weet hoe u moet handelen. Vanzelfsprekend kunt u voor een meer persoonlijk advies contact opnemen met uw diabetesverpleegkundige, behandelend-, of huisarts.
Ziekte
Ziekte is een situatie waarbij de diabetes ontregeld kan raken. Of u nu wel of niet kunt eten, als u ziek bent moet u altijd uw tabletten of insuline blijven gebruiken. Een ziekte met koorts vraagt meer energie dan normaal. Er is dus meer insuline nodig om de bloedglucose om te zetten in energie. Het kan nodig zijn om meer insuline of tabletten te gebruiken, maar dit zal meestal in overleg gaan met de arts of de diabetesverpleegkundige. Het is daarom belangrijk dat u, wanneer dat mogelijk is, de bloedglucose regelmatig controleert: juist als u ziek bent! Als het niet lukt om te eten, probeer dan in ieder geval te blijven drinken (denk aan vruchtensap, yoghurt, waar ook glucose in zit en thee en bouillon voor voldoende zout en vocht).
Ook is de algemene stelregel: braken = bellen.
Vakantie
Tijdens een vakantie ziet uw leefpatroon er vaak anders uit dan normaal en dit kan van invloed zijn op de diabetesregeling.
Andere etenstijden
In zuidelijke landen moet men rekening houden met andere etenstijden. Het is zeker aan te bevelen om zoveel mogelijk de algemene richtlijnen voor de voeding aan te houden, maar het is bijna altijd mogelijk om wat te schuiven in de tijden. Raadpleeg voor een meer persoonlijk advies uw diëtist.
Onbekende gerechten
Een aantal buitenlandse gerechten (bijvoorbeeld pizza) zijn in Nederland inmiddels ook bekend. Maar ieder land kent toch zeker een ‘eigen keuken’ en het is aan te bevelen daarvoor deze informatie te bekijken: voedingsadviezen op reis.
Als u op vakantie veel meer of juist minder actief bent dan in het dagelijks leven, kan het nodig zijn de tabletten of insuline aan te passen. Raadpleeg daarvoor uw diabetesverpleegkundige of arts.
Tijdsverschil
Bij een lange vliegreis krijgt u vaak te maken met tijdsverschil. Om ontregeling te voorkomen is het verstandig tevoren (met het reisschema) uw diabetesverpleegkundige te bezoeken voor een aanpassingsadvies.
Temperatuursverschillen
Bij hoge buitentemperaturen (ook in Nederland!) is er vaak minder insuline nodig. Pas zo nodig de insulinedosering aan, dus minder eenheden spuiten, om hypo’s te voorkomen.
Doktersverklaring
Als u naar het buitenland gaat, is het verstandig een douaneverklaring bij uw reisbescheiden te hebben. Deze moet altijd door een arts zijn ondertekend en dient tegelijkertijd als doktersverklaring en medische identiteitsverklaring. U kunt ook een diabetespas aanvragen: de diabetespas. Ook kunt u bij uw apotheek om een uitdraai vragen van uw medicijnlijst.
Medicijnen
U moet er altijd voor zorgen dat u voldoende tabletten of insuline bij zich heeft. Verdeel uw tabletten over handbagage en koffers. Als u echter insuline gebruikt, is het bij vliegreizen noodzakelijk om alle insuline in de handbagage mee te nemen. In het bagageruim van een vliegtuig kan het namelijk vriezen en dan wordt de insuline onwerkzaam. Bij hoge temperaturen verliest insuline wat van zijn werkingskracht en bestaat er grotere kans op bederf. Bewaar de voorraad insuline zo mogelijk in een koelkast en gebruik een aangeprikte flacon/patroon nooit langer dan anderhalve maand. Insuline die niet goed meer is, verandert soms van kleur. Bij twijfel altijd een nieuwe flacon insuline uit de voorraad aanbreken.
Lichaamsbeweging
Lichaamsbeweging heeft een aantal voordelen voor de diabetesregulatie.
- Door lichamelijke inspanning verbruikt het lichaam calorieën. Verbruik van calorieën helpt mee om het gewicht op peil te houden of te verminderen.
- Regelmatig lichamelijke beweging verbetert de reactie van het lichaam op het hormoon insuline. Hierdoor wordt dus de werking van tabletten en insuline verhoogd en kan de bloedglucosespiegel verbeteren.
- Lichaamsbeweging vermindert de hoeveelheid vet en cholesterol in het bloed en daarmee de kans op hart- en vaatziekten.
Tablet- of insulinedosering moet soms worden aangepast bij extreme inspanningen. Daarvoor kunt u zich het beste laten adviseren door uw arts en/of diabetesverpleegkundige. Ook de voeding moet soms worden aangepast. Daarvoor kunt u de diëtist of de diabetesverpleegkundige raadplegen.
Feestelijke gelegenheden
Bij feestelijke gelegenheden zijn er een aantal situaties die vragen oproepen ten aanzien van uw diabetes.
Alcoholgebruik
Alcoholgebruik is absoluut niet verboden, maar u moet weten dat alcohol in eerste instantie de bloedglucose verhoogt. Na enkele uren treedt er echter een bloedglucoseverlagend effect op. Er is dan dus meer kans op een hypo. Het verdient dan ook aanbeveling om bij of ná gebruik van alcohol iets te eten waar koolhydraten inzitten (bijvoorbeeld toast, crackers en dergelijke). Vanzelfsprekend kan alcoholgebruik, in dit verband, een toename van het lichaamsgewicht veroorzaken.
Versnaperingen
Versnaperingen, zowel zoete als hartige, veroorzaken meestal een stijging van de bloedglucose en, veel belangrijker nog, een stijging van de vet- en cholesterolspiegel. Het verdient aanbeveling om te kiezen voor ‘gezonde’ versnaperingen zoals rauwkost met een mager dipsausje, toast met zalm of magere (smeer-)kaas.
Uitslapen
Uitslapen geeft een verstoring van het ritme en is om die reden een belangrijke situatie om bij stil te staan. Het is echter per individu verschillend of dit ook echt een oorzaak van ontregeling kan zijn. Het is dan ook van belang dat men, met behulp van zelfcontrole, achterhaalt of dit wel of niet tot de mogelijkheden behoort. Voor een meer persoonlijk advies richt u zich tot de diabetes- en/of wijkverpleegkundige, de diëtist of de behandelend arts.
Wat te doen bij ontregelingen?
Allereerst: wat zijn ontregelingen?
We spreken van ontregelingen als het bloedglucosegehalte buiten de aangegeven grenzen ligt en men daar klachten van ondervindt. Vanzelfsprekend moet men de bloedglucose zelf kunnen meten om dit vast te stellen; dit noemen we zelfcontrole. Men moet er ook hier weer rekening mee houden dat dat voor ieder individu anders kan zijn. Globaal kunnen we stellen dat de streefwaarden tussen de 4-9 mmol/l liggen, maar er is geen reden voor paniek bij een bloedglucose die hoger of lager is! Probeert u zich altijd te bedenken wat mogelijk de oorzaak van de ontregeling zou kunnen zijn en houdt, wanneer dat mogelijk is, de bloedglucose even regelmatig in de gaten.
Hyper(-glycaemie)
We spreken van een ‘hyper’ bij een bloedglucose hoger dan 10 mmol/l. Dit wil niet altijd zeggen dat men ook klachten heeft, want dat wordt mede bepaald door de hoogte van de bloedglucose en de snelheid waarmee de bloedglucose is gestegen. De meest voorkomende klachten zijn:
- dorst
- droge mond
- jeuk
- meer/vaker plassen
- slaperigheid
Meestal ontstaat een hoge bloedglucose ten gevolge van een duidelijke oorzaak zoals stress, ziekte of te veel eten. Bij een hyper is er altijd behoefte aan meer insuline, maar dit gaat in de meeste gevallen in overleg met de arts of de diabetesverpleegkundige. De hoeveelheid insuline of tabletten zal dan (tijdelijk) moeten worden verhoogd.
Hypo(-glycaemie)
We spreken van een ‘hypo’ bij een bloedsuiker lager dan 4 mmol/l. Dit wil niet altijd zeggen dat men ook klachten heeft, want dat wordt mede bepaald door de laagte van de bloedglucose en de snelheid waarmee de bloedglucose is gedaald. De meest voorkomende klachten zijn:
- honger
- transpireren
- verminderd concentratievermogen
- beven/trillen
- bleek zien
Meestal ontstaat een lage bloedglucose onverwachts, maar vaak ten gevolge van een duidelijke oorzaak zoals: te laat eten, meer inspanning dan normaal of te veel insuline/tabletten. Bij een hypo is er altijd behoefte aan extra glucose.
Een algemeen advies luidt: eerst vier tot zes tabletten druivensuiker of een glas limonadesiroop nemen. Na 20 minuten opnieuw de bloedglucose bepalen en wanneer deze nog steeds te laag is (4 of minder) wederom vier tot vijf Dextro’s of een glas limonadesiroop nemen. De klachten verdwijnen dan meestal met tien minuten.
In extreme gevallen van hypo kan er bewusteloosheid optreden, waarbij een injectie glucagon noodzakelijk is. Deze kan door een huisarts of partner/huisgenoot worden ingespoten. Voor een meer persoonlijk advies richt u zich tot de arts, diabetesverpleegkundige of diëtist.
Voetverzorging
De kans op verwondingen aan de voeten is groot en elke wond, hoe klein ook, kan ernstige gevolgen hebben.
Deze gevolgen zijn ernstiger als u:
- reeds lange tijd diabetes heeft
- wat ouder bent
- stoornissen van de bloedsomloop heeft
- pijn en warmte slecht voelt
Deze risicofactoren beginnen vaak langzaam en zonder dat u het merkt. U kunt uzelf daarom beter zo snel mogelijk aanleren de voeten goed te verzorgen. De onderstaande preventieve maatregelen zijn hiervoor doeltreffend.
De tien voetverzorgingsregels
- Was uw voeten dagelijks met handwarm water.
- Droog uw voeten zorgvuldig af in het bijzonder tussen de tenen.
- Knip uw nagels recht af om te voorkomen dat ze ingroeien.
- Houd de huid soepel met een zachte crème of olie.
- Trek dagelijks schone, zachte sokken of kousen aan. Zorg ervoor dat deze niet te groot of te klein zijn.
- Houd uw voeten warm en droog. Draag bij voorkeur katoenen of wollen sokken en leren schoenen.
- Loop nooit blootsvoets; niet binnen, niet buiten.
- Draag altijd schoenen die passen. Let er goed op dat er voldoende ruimte is voor de tenen.
- Controleer de binnenkant van de schoenen dagelijks om oneffenheden als scheurtjes, steentjes en dergelijke tijdig op te sporen. Vooral als het gevoel in de voeten is verminderd!
- Bekijk de voeten regelmatig. Dan ziet u ook bijtijds of er veranderingen zijn opgetreden.
Voor hulp bij het knippen van uw teennagels of het verwijderen van eelt of likdoorns kunt u terecht bij een pedicure met ‘diabetische voet’-aantekening. Voor de behandeling van drukplekken of verkeerde stand van de voeten kunt u terecht bij de podotherapeut. Als u twijfelt of u iemand moet consulteren, kunt u overleggen met uw wijkverpleegkundige, diabetesverpleegkundige of uw behandelend internist.
Redenen om contact op te nemen
Vanzelfsprekend bent u altijd vrij om contact op te nemen met een van uw behandelaars, maar we noemen hier een aantal redenen waarbij het zeker noodzakelijk is om contact op te nemen.
- Uw materiaal is defect (insulinepen, bloedglucosemeter). Met wie neemt u contact op? Met uw diabetesverpleegkundige! In het weekend de huisartsenpost.
- Uw voedingsadvies sluit niet aan bij uw behoefte. Met wie neemt u contact op? Met uw diëtist!
- U heeft insuline/tabletten nodig (recept). Met wie neemt u contact op? Met uw behandelend arts of huisarts!
- U heeft koorts en de bloedglucose stijgt (hoger dan 15 mmol/l). Met wie neemt u contact op? Met uw behandelend arts of uw diabetesverpleegkundige!
- U heeft algemene vragen over diabetes. Met wie neemt u contact op? Met uw diabetesverpleegkundige of diëtist!
Als u belt, houd het volgende bij de hand!
Ad 1. Uw insulinepen en bloedglucosemeter.
Ad 2. Uw persoonlijk voedingsadvies.
Ad 3. Het recept kan ook via de huisarts worden verkregen!
Ad 4. Het bloedglucosedagboekje en een pen of potlood.
Ad 5. Uw agenda en uw afsprakenkaart.
Waar is diabetesmateriaal verkrijgbaar?
Om een duidelijk overzicht te krijgen waar u de verschillende materialen kunt verkrijgen, delen we deze materialen in vier categorieën in:
- medicijnen.
- insulinepennen.
- diabeteshulpmiddelen.
- bloedglucosemeters.
Ad 1. Medicijnen, dat wil zeggen tabletten en insuline, kunt u alleen verkrijgen via een recept bij uw apotheek. Medicijnen worden volledig vergoed door uw ziektekostenverzekering.
Ad 2. De navulbare insulinepennen krijgt u van de diabetesverpleegkundige. Deze bestelt zij bij een groothandel, zoals Mediq. Deze berekent de kosten door aan uw ziektekostenverzekeraar.
Ad 3. Onder diabeteshulpmiddelen verstaan we:
- naalden voor de insulinepen
- stripjes voor bloedglucosemeting
- prikpen voor de vingerprik
- lancetten voor de vingerprik
- batterijen
- naaldencontainer
- dagboekje
Als u wordt behandeld met medicijnen die u via de mond moet innemen, dan moet u deze hulpmiddelen in de meeste gevallen zelf betalen. Wanneer u met insuline wordt behandelt, dan vergoedt uw ziektekostenverzekering deze artikelen volledig. U kunt de hulpmiddelen bestellen bij de apotheek of bij een groothandel in medische hulpmiddelen. Bij deze groothandels kunt u uw bestelling telefonisch doorgeven. Zij leveren de spullen binnen 24 uur bij u thuis (zonder extra kosten). Om voor vergoeding in aanmerking te komen, moet u voor deze hulpmiddelen een recept of een aanvraag voor een machtiging in leveren of opsturen. Helaas moet dit vaak ieder kalenderjaar opnieuw worden aangevraagd. Uw diabetesverpleegkundige helpt u hierbij en kan u eventueel adressen geven.
Ad 4. De ziektekostenverzekeraars vergoeden alleen bloedglucosemeters bij insulinetherapie. Welke meter het meest geschikt voor u is en hoe de meter kan worden verkregen, kunt u overleggen met uw diabetesverpleegkundige.
De Diabetes Vereniging Nederland
De Diabetes Vereniging Nederland (DVN) behartigt de belangen van mensen met diabetes in Nederland. Activiteiten zijn onder meer:
- stimuleren van wetenschappelijk onderzoek
- het geven van voorlichting door middel van onder andere brochures, boeken, diaseries
- het uitgeven van een maandelijks tijdschrift (DIABC)
- het organiseren van voorlichtingsbijeenkomsten en cursussen (kook- en voedingscursussen en dergelijke)
- het verlenen van steun bij sollicitaties en keuringen
In tweehonderd plaatsen in Nederland bestaat een actieve afdeling van de DVN. In elke afdeling zijn ‘Diabetes Informatie Posten (DIP’s) aanwezig die worden bemand door ervaren en deskundige mensen met diabetes.
Het landelijke adres van de DVN is:
Diabetes Vereniging Nederland
Postbus 933
3800 AX Amersfoort
T 033 463 05 66
www.dvn.nl
Actuele telefoonnummers van de plaatselijke afdeling Gooi en Omstreken en Diabetes Informatie Posten zijn op te vragen bij het landelijke adres van de DVN.
U kunt bij de diabetes- of wijkverpleegkundige een folder krijgen van de patiëntenvereniging.
Belangrijke telefoonnummers
- Tergooi locaties Blaricum en Hilversum, T 088 753 17 53
- Huisartsenpost. Bel voor uw dichtstbijzijnde huisartsenpost het antwoordapparaat van uw huisarts. Deze vermeldt het telefoonnummer.