Heupdysplasie

Heupdysplasie

Soms blijkt na de geboorte dat het heupgewricht niet goed ontwikkeld is. We noemen dat dysplastische heupontwikkeling of heupdysplasie. De heupkom is niet diep genoeg en zit niet goed om de heupkop. De heupkop kan daardoor makkelijk uit de ondiepe kom glijden. Of zelfs helemaal uit de kom blijven. Dan spreken we van een heupontwrichting of heupluxatie.

Klachten

Heupdysplasie is bij jonge kinderen niet pijnlijk. Als heupdysplasie niet wordt behandeld, kan later artrose (slijtage van het kraakbeen) ontstaan. Op tijd behandelen kan dit voorkomen.

Oorzaken

Heupdysplasie is een van de meest voorkomende aandoeningen bij jonge kinderen. Het komt voor bij ongeveer twee procent van alle baby’s. Hoe heupdysplasie ontstaat, is niet helemaal duidelijk. Het komt veel vaker voor bij meisjes dan bij jongens. Erfelijkheid kan een rol spelen. En hoe de baby in de baarmoeder ligt lijkt mee te spelen. Bij een stuitligging komt heupdysplasie iets vaker voor.

We weten niet of een bepaalde houding na de geboorte de afwijking erger kan maken. Het is in ieder geval goed om de baby in een draagzak of draagdoek te dragen, met de benen gespreid in een M-houding. Het is niet goed om de benen te strekken, bijvoorbeeld om te meten hoe lang de baby is. Ook inbakeren met de benen strak ingebonden is niet goed voor de ontwikkeling van de heup.

Onderzoek

Het is heel belangrijk dat heupdysplasie vroeg wordt ontdekt. Daarom onderzoekt het consultatiebureau of de kinderarts elke baby een aantal keer. Bij een afwijking wordt de baby doorverwezen naar het ziekenhuis voor een echo. Die maken we als de baby drie maanden is. Soms maken we de echo al eerder:

  • Als we denken dat de heup uit de kom is.
  • Als de baby in stuitligging lag tijdens de laatste maanden van de zwangerschap.
  • Als heupafwijkingen voorkomen in de familie.

Een echo maken kan tot het kindje ongeveer zes tot negen maanden oud is. Dan bestaat de heupkop nog helemaal uit kraakbeen. Daarna wordt het kraakbeen bot en is het beter om een röntgenfoto te maken.

Behandeling

Vroege behandeling van heupdysplasie en heupontwrichting geeft meestal een goed resultaat. De behandeling kan gewrichtsproblemen in de toekomst voorkomen. Het heupgewricht ontwikkelt zich bij bijna alle kinderen goed na de behandeling. Zij kunnen daarna een normaal leven leiden.

Behandeling bij heupdysplasie

Bij kinderen jonger dan drie maanden gaat lichte heupdysplasie vaak vanzelf over. Een behandeling is dan niet nodig. Is de dysplasie wat erger, dan start de behandeling meestal als de baby drie tot zes maanden is.

Een spreidmiddel (beugel of bandage) houdt de benen van de baby gespreid en de heupkop centraal in de kom. Het doel van de behandeling is dat de heupkop goed centraal in de heupkom komt. Als de baby veel met de benen trappelt, geeft de druk van de heupkop in de heupkom een groeiprikkel. Hierdoor wordt de heupkom dieper en groeit die beter om de heupkop heen.

De behandeling doet meestal geen pijn. De baby kan in de eerste dagen wel spierpijn krijgen. De ontwikkeling van de baby gaat ook met het spreidmiddel gewoon door. De baby moet het spreidmiddel meestal 23 uur per dag dragen. Het mag alleen af bij het verschonen, aankleden en in bad gaan.

Hoe lang de baby het spreidmiddel moet gebruiken, ligt aan hoe erg de afwijking is. Meestal hoeft het niet meer als de baby 1 jaar is. Ook als de heup dan nog niet helemaal goed is. We controleren de heup dan wel regelmatig om te kijken hoe die zich ontwikkelt en welke behandeling nog nodig is.

Behandeling bij heupontwrichting

Spreidmiddel

Is de heup helemaal uit de kom? Dan proberen we eerst om die weer in de kom te krijgen met een spreidmiddel (beugel of bandage).

Kop weer in de kom zetten

Helpt het spreidmiddel niet? Dat zet de orthopedisch chirurg met een bepaalde beweging de kop weer in de kom. We noemen dat manipulatie van de heup of een gesloten repositie. Dit gebeurt vaak op de operatiekamer en onder volledige verdoving (narose).

De arts maakt een echo of doet röntgenonderzoek om te controleren of de heupkop weer in de kom zit. Als de heup goed in de kom zit, krijgt de baby een gipsbroek. Die houdt de heup goed op zijn plaats. De gipsbroek blijft ongeveer drie maanden zitten. Soms moet de baby daarna nog een tijdje een spreidmiddel (bandage of beugel) dragen. Dat ligt aan hoe erg de afwijking is.

Operatie

Soms lukt het niet meteen om de heup terug in de kom te plaatsen. De arts kan dan met een echo- of een röntgenonderzoek controleren of er weefsel tussen de kop en kom zit. Dit weefsel kan de heupkop tegenhouden bij het terugplaatsen. Vaak is dan een operatie nodig. Dit heet een open repositie. Ook na deze operatie krijgt de baby drie maanden een gipsbroek. Daarna soms ook nog een spreidmiddel.

We kunnen ook de vorm van de heupkop verbeteren met een operatie. Dat doen we als de afwijking zo groot is dat een spreidmiddel niet genoeg helpt. En als de heup zich ook niet vanzelf herstelt. We doen deze operatie meestal als een kind drie tot vier jaar is. Hier zijn verschillende technieken voor. Na de operatie krijgt het kind een aantal weken een gipsbroek.

Controle

Hoe lang de behandeling duurt, is voor ieder kind anders. Dat ligt ook aan hoe erg de afwijking is en hoe het herstel gaat. De orthopedisch chirurg blijft uw kind regelmatig controleren:

  • Kinderen met heupdysplasie worden gecontroleerd tot ze vijf jaar zijn.
  • Kinderen met een heupontwrichting tot 18 jaar.

Problemen

Bij de meeste kinderen verloopt de behandeling zonder problemen. Ze zijn meestal klaar met behandelen voordat ze gaan lopen. Soms ontstaat een probleem. Bijvoorbeeld als de heupkom zich niet goed ontwikkelt omdat de doorbloeding tijdelijk minder is. De heupkop kan dan van vorm veranderen. In ernstige situaties zorgt dit op jongere leeftijd al voor slijtage van het heupgewricht (artrose). Dan is later een kunstheup nodig. Dit probleem komt bijna nooit voor. Als het gebeurt, is de vervorming meestal niet ernstig.